Alles over kunst

Expo  HART Nr. 198

Jonge schilderkunst in Bonn

Jurriaan  Benschop

Praktische info

Jetzt! Junge Malerei in Deutschland tot 19 januari 2020 in Wiesbaden, Bonn en Chemnitz. www.malerei.jetzt/de/

‘Er is niets esoterisch aan het in dialoog treden met een schilderij,’ schrijft Alexander Klar in de catalogus van de tentoonstelling Jetzt! Junge Malerei in Deutschland die het werk van 53 kunstenaars presenteert. Als (inmiddels voormalig) directeur van het museum in Wiesbaden was hij medeverantwoordelijk voor de tentoonstelling die een nieuwe generatie schilders voorstelt, werkzaam in Duitsland, geboren in de late zeventiger jaren of daarna. De tentoonstelling wordt behalve in Wiesbaden ook in de Kunstsammlungen Chemnitz en in het Kunstmuseum Bonn getoond.

Mona Ardeleanu, Kuro 2018/IV, 2018, olie op doek, 140 x 120 cm., foto Mona Ardeleanu, courtesy Galerie Thomas Fuchs

Ik bezocht de Bonner tentoonstelling en vond circa tien schilders wier werk ik interessant en aantrekkelijk vond. Dat is geen slechte oogst als je de tentoonstelling als een opsommend overzicht opvat, waaruit je posities kunt kiezen om aan je interesselijst toe te voegen. Kom je echter naar Bonn om inzicht te krijgen in tendensen, motieven of verbanden in de veelvormige hedendaagse schilderkunst, dan vang je bot. Er is geen parcours uitgestippeld dat de werken inhoudelijk met elkaar verbindt of in een vertelling inbedt. Het wordt ook niet duidelijk waarom juist deze schilders werden gekozen. Men kan dat als zwakte van deze tentoonstelling beschouwen, maar het is een oriëntatieprobleem dat je ook buiten Bonn treft, exemplarisch voor een tijd waarin het maar niet lukt om bakens te plaatsen in de hedendaagse schilderkunst.

In de catalogus wordt op diversiteit gewezen, op het stijlpluralisme van onze tijd en ook op het feit dat figuratie en abstractie hun ideologische veren verloren hebben. Dat dit nog eens hardop gezegd wordt is goed, maar de consequenties ervan worden niet verder ontwikkeld. Als stijl of visueel vocabulaire niet meer het onderscheidende criterium is, wat dan wel?

Gemiste kansen

Vivian Greven vermengt een soft erotische verbeelding met koele distantie in schilderijen waarvoor klassieke sculpturen als uitgangspunt zijn genomen. Greven vindt schilderijen interessant omdat ze als projectievlak vele toeschrijvingen trotseren, makkelijker dan individuen dat kunnen. De gereduceerde, abstracte werken van Jonas Weichsel, die subtiele optische verschuivingen tonen, hadden een perfecte partner voor Greven kunnen zijn. Ze tonen een vergelijkbare gevoeligheid maar in een heel ander vocabularium van deels handgeschilderde, deels digitaal gedrukte werken. Hier had, voorbij uiterlijke vorm, een correspondentie kunnen worden geënsceneerd, en de vraag over wat inhoud überhaupt is in schilderkunst. De twee schilders hangen echter in verschillende zalen. Het is een van vele gemiste kansen in Bonn om werken in een prikkelend verband te plaatsen en een gesprek op gang te brengen.
En dus zijn het individuele posities die de show stelen, en die je zelf als bezoeker mentaal moet verbinden of contrasteren. Zoals Mona Ardeleanu en Toulu Hassani, elk aan een ander eind van het illusionistische spectrum. Ardelaenu’s werken tonen fijn geschilderde patronen op textiel, met een ingenieus spel van vouwen en plooien. Toulu Hassani’s kleine schilderijen mikken meer op materiële presentie dan representatie. Ze vallen op door de concentratie en precisie die in herhalende miniatuurpatronen worden vastgehouden.

Schilderkunst staat in veel gevallen voor een directe, fysieke band met een beeld. Zoals het aanraken een wezenlijk deel is van het maken, zo is het geraakt worden, in overdrachtelijke zin, deel van het plezier van het kijken. En je hoeft inderdaad niet esoterisch te zijn, om kijkend naar een schilderij het gevoel te krijgen dat er een (abstract) ‘iemand’ is, waarvan je op doek de sporen treft.

Theoretici hebben de afgelopen decennia hun best gedaan om de schilderkunst af te schrijven; maar dat bleek een cerebrale oefening waar de praktijk zich maar ten dele iets van aantrok. Wat wel voorbij is, is de mogelijkheid om je als schilder door middel van stijl of een vocabulaire als het laatste nieuws in de kunstgeschiedenis te positioneren. Het gaat niet meer om nieuws, de avant-garde is van gisteren. Het is ook niet de ene of andere stijl die beter is, het gaat om de manier waarop kunstenaars zich met een bestaande stijl of schilderwijze verbinden, en om de vraag of die verbinding geloofwaardig en doeltreffend is. Is ze dat niet, dan kijk je naar lege gebaren, expressionisme dat versleten voelt, of decoratieve abstractie die je al honderd keer gezien denkt te hebben. Is ze dat wel, dan kijk je naar bezielde objecten of vlakken waarmee je een dialoog kunt aangaan. Paradoxaal genoeg spelen daarbij onzichtbare kwaliteiten een doorslaggevende rol, zoals ervaring, sensibiliteit en concentratie van een kunstenaar.

Het is niet de schilderkunst die uitgeput is, dat kan een bezoek aan Bonn nog eens onderstrepen. Het zijn eerder de critici en curatoren die vastzitten in oude debatten en begrippen, en niet weten hoe ze over hedendaags werk in positieve, of verbeeldingsrijke zin kunnen schrijven, in plaats van in apologetische termen. En dat werkt door in de keuzes voor en inrichting van tentoonstellingen. Waarom die weigering om verhaallijnen uit te zetten, poëtische of essayistische verbanden te leggen? Juist de kennis dat er niet één overkoepelend verhaal is over de schilderkunst, niet één dominante aanpak, geeft ruimte aan verbeelding en ook aan literair experiment in het formuleren van gedachten over schilderkunst.