Alles over kunst

Interview

Verwarring is mijn medium

Een gesprek met Gerard Herman
Tamara  Beheydt

Praktische info

Gerard Herman, Va N’a Le Soit, tot 9 april bij Waldburger Wouters, Brussel, www.waldburgerwouters.com

Als student kunstwetenschappen (en ook later) kwam ik vaak bij Museum M over de vloer. Daar zag ik voor het eerst werk van Gerard Herman, tijdens zijn tentoonstelling Arm en erg hard. Ik herinner me dat het een overzichtstentoonstelling leek, want er was een amalgaam van media te zien: werken op papier, registraties van performances, sculpturen die geactiveerd kunnen worden. Ik was gecharmeerd door zijn woordspelingen, zijn absurde humor (en zelfspot) en zijn inventiviteit met readymades. Het bleek niet gemakkelijk om de kunstenaar te blijven volgen: hij is amper aanwezig op sociale media en heeft sinds 2011 niet bij een conventionele galerie tentoongesteld. Wel was hij meermaals te zien bij Trampoline en werd hij in 2018 voorgedragen door Anne-Mie Van Kerckhoven bij Extra City, in een duotentoonstelling met zijn partner Sine Van Menxel. Hij stelt nu voor de eerste keer tentoon bij Waldburger Wouters in Brussel.

Gerard Herman, Va N’a Le Soit in Waldburger Wouters

Tamara Beheydt: Dit is je eerste tentoonstelling bij Waldburger Wouters, een commerciële galerie. Dat leek me eigenlijk niets voor jou.

Gerard Herman: In 2011 stelde ik bij Maes & Matthys tentoon. Daarna heb ik lang samengewerkt met Trampoline, maar dat kan ik eigenlijk geen conventionele galerie noemen. Er kon van alles gebeuren. We maakten er bijvoorbeeld ook een poppenkast. Ik werk sinds vorig jaar met Waldburger Wouters samen, maar ken Tim [Wouters, n.v.d.r.] al zo’n tien jaar. Hij is me altijd blijven volgen en dus komt deze samenwerking ook niet uit de lucht gevallen.

TB: Is de vraag ‘waar gaat de tentoonstelling over?’ te gemakkelijk?

GH: Ik werk niet echt met overkoepelende thema’s. Een tentoonstelling is altijd een soort stand van zaken van wat me op dat moment interesseert. Ik sta volledig onverschillig tegenover dingen als een scenografie. Eerder werk ik met clusters van betekenis. Er zijn weer wat geluidswerken te zien, enkele etsen, drie kijkdozen. Maar ik publiceer ook twee boekjes en een cd als uitgaven. Het is echt ‘vanalles wat’ – de titel Va N’a Le Soit doet Frans aan, maar is eigenlijk een spel. Een belangrijke verandering is de manier waarop ik geluidssculpturen maak. In Extra City toonde ik kartonnen dozen met instrumenten en kattenspeeltjes, die een soort instant free jazz-achtige muziek voorbrachten. Dat werkte op batterijen, maar het was er erg koud en meestal werkte de installatie niet. Toen besloot ik alleen nog dingen te creëren die mechanisch op zichzelf kunnen werken. Zo is er een koffer met ingebouwde accordeon, die klinkt als het geloei van een koe; een high hat pedaal met orgelpijpjes die kleine pufjes voortbrengen (L’Orgue Asthme is de titel) en een schommelstoel met een drum. Binnenin de drum zit een triangel die geluid maakt wanneer je schommelt. Dat werk noemde ik Droit à la paresse, naar de negentiende-eeuwse Paul Lafargue, die in een anarchistisch manifest mensen aanzette om het werk neer te leggen.

Gerard Herman, Va N’a Le Soit in Waldburger Wouters
Gerard Herman, Va N’a Le Soit in Waldburger Wouters

TB: Het recht op luiheid lijkt me actueler dan ooit. We zitten in een extreme draaikolk van snelheid en productie. Nog nooit was de druk om te produceren, hard te werken, in élke sector, zo hoog. Wie niet productief is, heeft geen betekenis. Toch denk ik vaak dat het de luiheid – het stilstaan, het vertragen – is die ons in staat stelt afstand te nemen en creatief na te denken.

GH: Samen met Ken Verhoeven, een goede vriend van me, zit ik vaak te grappen over hoe weinig we doen. Eigenlijk ben ik altijd bezig, maar als kunstenaar heb ik geen routine in mijn praktijk. Ik trek niet elke dag op hetzelfde uur naar mijn atelier. Meestal maak ik pas werken wanneer ik weet dat er een tentoonstelling aankomt, en vaak werk ik zelfs heel dicht tegen de deadline aan. Dan geef ik dingen vorm die eerder alleen als idee, of interesse, rondzwerven.

TB: Het lijkt of je na de tentoonstelling M Leuven even van het toneel bent verdwenen. Er volgden weinig projecten, klopt dat? Was dat een bewuste keuze?

GH: Ik was piepjong – 23, als kunstenaar zit je dan eigenlijk nog in de pampers – toen ik in 2013 een tentoonstelling in een Museum M kreeg. Dat was een prachtige kans, die ik met beide handen gegrepen heb. Ik kijk er absoluut niet met een slecht gevoel op terug, en sta niet negatief tegenover de kunstwereld, maar het klopt wel dat ik lange tijd geen interesse meer had in de opgave die zo’n tentoonstelling kan zijn. Ik had er gewoon geen zin meer in. Ik heb zelf lang proberen te begrijpen waar dat precies vandaan kwam, maar ik heb er geen pasklaar antwoord voor. Het heeft ook deels te maken met het feit dat ik lesgeef aan KASK en daar veel tijd in steek.
In M waren veel werken te zien: als jonge kunstenaar wil je tonen wat je allemaal doet. Maar ik ben heel bang om gereduceerd te worden tot één bepaald product, een ‘trademark’. Wanneer ik dat voel gebeuren, heb ik de neiging om mijn kar te keren, iets heel anders te gaan doen. In principe doe ik altijd gewoon wat me interesseert. Maar dat dan in objecten vertalen vind ik vaak moeilijk: doe ik niet iets dat al eens gedaan is? Er ontstaat een soort van afstand van mezelf, alsof ik kunst maak dat op kunst lijkt. Tijdens de eerste lockdown is er veel veranderd: ik had veel meer tijd om me op bepaalde dingen te concentreren. Misschien heb ik ook na deze tentoonstelling weer meer zin in nieuwe projecten.

Gerard Herman, Va N’a Le Soit in Waldburger Wouters

TB: Ik zie vandaag veel jonge kunstenaars die na hun afstuderen meteen opgepikt worden in het galeriecircuit, een groot succes kennen en enorm veel (media-)aandacht krijgen. Daar heb ik soms bedenkingen bij. Is dat voor jou herkenbaar?

GH: Dat valt me inderdaad ook op. Ik denk dat het gevaarlijk kan zijn om als jonge kunstenaar meteen zoveel op je af te zien komen, en vooral (in sommige gevallen) exuberante bedragen voor je werk te krijgen. Ik denk dat dat vandaag veel te maken heeft met een marktgericht denken, een obsessie met jeugdigheid en snelheid. Er zijn veel studerende kunstenaars die als ambitie hebben om het meteen na hun afstuderen ‘te maken’. Als jonge kunstenaar kreeg ik veel aandacht en druk, maar die commerciële kant was er niet bij niet, noch kreeg ik zoveel media-aandacht – gelukkig maar.

TB: De titel van je nieuwe tentoonstelling, Va N’a Le Soit, is een spel met woord en klank. In M was de titel Arm en erg hard, een anagram van je naam. Je speelt graag met taal, maar ook die humor is belangrijk.

GH: Mijn titels hebben eigenlijk weinig met de tentoonstelling te maken. Ze staan op zichzelf, als gedichten. In deze tentoonstelling gebruik ik veel Frans, omdat ik daar in Brussel een breed publiek mee hoop aan te spreken. Maar ik hou ook van het Nederlands. Het is een taal die ik begrijp, en waarvan ik de nuances juist kan lezen. Dat speelt ook een rol in de editie Herontbronning. Dat is een boekje met één lange tekst op basis van woorden met prefixen. Je krijgt een soort gekunstelde, nietszeggende taal, als een motiverende of politieke speech. Hoe dan ook is humor heel belangrijk, niet alleen in taal. Ik heb zelf plezier in het maken van mijn werk en ik hou wel van grappen uithalen met het publiek, ‘pranks’. Dat geldt ook voor mijn hele oeuvre: het ene moment maak ik een schlageralbum, die dan bij een bepaald publiek populair kan zijn, maar wanneer die meer over me opzoeken en mijn ander werk zien, lijkt dat plots heel hermetisch, en snappen ze er niets van. Toen ik gisteren aan het afwassen was, schoot het me plots te binnen: verwarring is mijn medium.

Gerard Herman, Va N’a Le Soit in Waldburger Wouters
Gerard Herman, Va N’a Le Soit in Waldburger Wouters
Gerard Herman, Va N’a Le Soit in Waldburger Wouters

TB: Je tekeningen, cartoonesk en met absurde of grappige teksten, bleven me bij. Maak je dat soort werken nog? In de tentoonstelling hangen wel drie etsen.

GH: Ik werd ooit door iemand ‘de Vlaamse David Shrigley’ genoemd en dat vond ik vreselijk. Ik ben echt bang om in één hokje geduwd te worden en een herkenbaar ‘product’ te maken. Dus toen ben ik quasi gestopt met dat soort werken. Ik teken nog veel hoor, maar ik heb ook een tekenmachine. De etsen en ook het werk Les Parties Comestibles [een kaart van België opgedeeld in de eetbare delen van een varken, n.v.d.r.] is door die robot gemaakt. Dat komt niet voort uit luiheid, eerder uit een soort wantrouwen in mijn eigen kunde.
Ik haal veel inspiratie uit een oude Larousse Illustré die ik van iemand kreeg. Het boek was in slechte staat, en ik heb de rug eraf gesneden en alle afbeeldingen ingescand en in hoge resolutie opgeslagen. Dat is nu een onuitputtelijke beeldbank. Het fascineert me hoe die encyclopedie een soort verslag van de beschaving moet geven en hoe ver dat zich kan vertakken. Zo werkte ik ook met vier boogvormen. Het fascineert me dat specifieke lijnen belangrijk genoeg zijn om een eigen naam te krijgen. Ik experimenteerde met aangebrande spaghetti om te kijken of ik het deze vormen kon laten aannemen.
De drie etsen zijn opgebouwd uit een collage van beelden uit diezelfde Larousse. Hoewel er humor in zit, zijn het vrij serieuze werken: L’homme théâtre, L’homme musée en L’homme cinéma vormen samen L’homme exposée. Het zijn een soort allegorieën op cultuur, en het tonen van cultuur. Er zit een soort Ropsiaanse perversie in, ze zijn best duister.

Gerard Herman, Va N’a Le Soit in Waldburger Wouters

TB: Je toont ook drie kijkdozen, waar we letterlijk in het duister staren.

GH: Aan de buitenkant zie je een trein, een tempel en een kamer met een leeg schilderij. Vanbinnen zijn de dozen helemaal zwart, je kijkt in een eindeloze diepte. Ik lees veel over de menselijke beschaving en hoe die aan elkaar hangt door geweld, macht en dominantie. Onrechtstreeks zit dat ook in mijn werk, al zou ik niet durven zeggen dat het daar echt over gaat. Deze drie werken bieden ook geen antwoorden, maar dragen wel een zeker ongemak tegenover wat zich in de wereld afspeelt. De editie Idee voor een lange film is een boekje dat de drie kijkdozen samenbrengt en bijna animeert, van de ene leegte val je in een andere tekening, in een andere leegte.

TB: Je werkt met beeld, klank, woord. Je werd in het verleden al een Fluxuskunstenaar genoemd, en een surrealist.

GH: Dat vind ik moeilijk. Ik ben zeker schatplichtig aan beide stromingen, maar ik durf mezelf niet zo noemen. Het gaat om groepen kunstenaars die zichzelf een naam gaven, en een duidelijke visie uitdroegen. Vooral Fluxus vind ik heel fascinerend en belangrijk. Ze hadden een grote impact op veel kunstenaars met wie ik optrek, zoals Dennis Tyfus. De ideologie leeft dus verder, maar we mogen niet vergeten dat het om een pre-internet tijdperk gaat. Tegenwoordig zit iedereen in een wereldwijd netwerk.
Ik ben inderdaad ook een groot fan van Magritte en Broodthaers. Broodthaers interviewde ooit Magritte, hij stelde heel complexe, gerichte vragen, die Magritte alleen beantwoordde met ‘ja’ of ‘nee’. Ik hou van die humor. Deze kunstenaars, en bijvoorbeeld Duchamp, beïnvloeden me omdat ik ze goede ‘prankers’ vind. Maar ook van deze groep maak ik, ondanks mijn interesse, geen deel uit. Ik zou mezelf evengoed een Vlaamse primitief kunnen gaan noemen, want ook die kunstenaars inspireren me, maar zo werkt het niet.

Gerard Herman, Va N’a Le Soit in Waldburger Wouters

TB: Heb je het gevoel dat je te snel onder de noemer van ‘beeldend kunstenaar’ geplaatst wordt, terwijl je praktijk uit veel meer bestaat, zoals muziek, poëzie en performance?

GH: Al mijn interesses nemen een even belangrijke plaats in. Ik ben altijd met muziek en geluid bezig. Enerzijds maak ik muziek in een meer conventionele betekenis, zoals schlagers. Anderzijds werk ik eerder met ‘geluidscollages’, op een improviserende, free jazz manier. Binnen die muziekwereld zie ik mezelf als onderdeel van een groot, wereldwijd geheel. Ik zie de muziekwereld als mensen die samenkomen en maffe dingen realiseren, vaak ook onafhankelijk. Tijdens de lockdown maakte ik een plaat met middeleeuwse liederen op blokfluit, maar ook één Georgisch lied en één jazznummer. Al die genres en interesses zijn dingen waar ik me met veel liefde en achting toe verhoud. Ik vind het leuk om me iets bestaands toe te eigenen, dingen die ik vaak niet helemaal meester ben, maar wel naar mijn hand zet. Ik probeer van bovenaf, met een zekere afstand, naar onze cultuur te kijken en me zo te laten verwonderen door heel gewone dingen, zoals soaps of schlagers, die deel uitmaken van de textuur van onze samenleving.