Alles over kunst

Expo  HART Nr. 228

THE 1970s: ___: Een halve eeuw video

Tamara  Beheydt

Praktische info

THE 1970s: ___
tot 18 december 2022
Argos, Brussel
www.argosarts.org

In 2018 startte Argos, het centrum voor audiovisuele kunsten, een langlopend onderzoeksproject naar video- en filmkunsten in België in de jaren 1970. De tentoonstelling THE 1970s: ___ is de eerste publieke manifestatie daarvan. Volgend jaar volgt een publicatie. Een gesprek met onderzoeker en curator Dagmar Dirkx.

Videoweekend van Groupe CAP bij de familie Nyst in Sprimont. Jacques Evrard, Jacques Lennep & Jacques Louis Nyst, 1974, archief KMSKB, AHKB, Brussel, foto Jacques Evrard

Tamara Beheydt: THE 1970s: ___. Die lijn achter het dubbelpunt in de titel trekt de aandacht… Waar gaat dat over?

Dagmar Dirkx: De tentoonstelling, die ik samen met Niels Van Tomme cureerde, is het eerste publieke resultaat van een onderzoek dat zich rond dat decennium afspeelt. Dat onderzoek, dat ik trouwens niet helemaal alleen voerde, maar samen met Sophie Ruysseveldt en Erien Withouck, heeft een tweeledige focus: enerzijds ging het om het kunsthistorisch kaderen van de opkomst van dit medium in België, anderzijds hadden we als doel om werken uit die periode op grote schaal te digitaliseren. De noodzaak ontstond vanuit het besef dat de tijd dringt: 1970 is een halve eeuw geleden. Willen we de kunstenaars die toen actief waren nog zelf spreken, willen we hun archieven nog kunnen uitpluizen, willen we de toen gecreëerde werken nog kunnen digitaliseren, dan is het nu of nooit. Veel apparatuur is inmiddels schaars geworden. We vroegen dan ook budget aan onder erfgoed, en niet beeldende kunsten. Ook de presentatietechnologie voor deze werken verandert. De meeste kunnen we nu gelukkig nog op monitors tonen, maar tijdens onze interviews met kunstenaars verzamelden we ook heel belangrijke informatie en instructies voor het vertonen van hun werk in de toekomst.

Ondanks het jarenlange onderzoek, is er altijd meer. Geen enkele definitie of conclusie is in steen gebeiteld. Mijn hoop is vooral dat dit onderzoeksproject en deze tentoonstelling andere mensen en instituten aansporen om onderzoek naar die fascinerende jaren 1970 te voeren. Voor mij blijft het iets open, vandaar die streep: lang niet alles is al onderzocht of gezegd.

TB: Ongeveer vanaf 1970 beginnen Belgische kunstenaars meer met video te experimenteren. Hoe gebeurde dat? Kunnen we spreken van een ‘boom’?

DD: In andere landen werd al veel langer met film en video geëxperimenteerd. Denk maar aan Duitsland of de Verenigde Staten. ‘La Belgique, toujours en retard’… In de jaren 1970 werd de wereld stilaan kleiner. Vliegen werd goedkoper en het werd vanzelfsprekender om in contact te staan met buitenlandse kennissen. Druppelsgewijs sijpelden via het buitenland nieuwigheden binnen. Flor Bex, toen spil van het ICC, haalde eigenhandig filmmateriaal naar Antwerpen vanuit Argentinië, waar hij een goed contact had met Jorge Glusberg en het Centro de Arte y Comunicación. Daarna kocht hij ook andere camera’s aan, maar kon die aanvankelijk niet als onkosten aangeven, omdat hij wist dat de administratie hier geen voorstander van zou zijn. Hij boekte ze in als meubilair.

Fiche Jacques Lizène, Propositions d’artistes pour un circuit fermé de télévision, 1971, archief Yellow Now

Een ‘boom’ zou ik het niet noemen, het bleef in die jaren een nichemedium dat aanvankelijk slechts ingang vond bij een beperkte kring kunstenaars. Ook bij het publiek bestond niet echt animo. In de pers werd videokunst weleens ‘het lelijke eendje’ genoemd. Wel werd er een aantal belangrijke evenementen georganiseerd, zoals The Fifth International Encounter on Video Art in 1976 in Antwerpen. Daar was zowat iedereen die toen met video bezig was aanwezig, zelfs Nam June Paik was er. Echt populair werd het pas in de jaren 1980, toen ook de productiemiddelen toegankelijker werden.

TB: Het lijkt een overbodige vraag, maar waar ligt de grens tussen film en video? Hoe worden beide gedefinieerd en hoe verhouden ze zich tot de beeldende kunsten?

Fiche Gina Pane, Propositions d’artistes pour un circuit fermé de télévision, 1971, archief Yellow Now

DD: De grens tussen film en video is vaag en staat steeds ter discussie. Er is een belangrijk onderscheid op het technische vlak. Video is veel directer, terwijl film heel wat montagewerk vraagt. Er wordt ook anders gekeken naar cinema dan naar een videowerk in een tentoonstelling. Het is belangrijk om te benadrukken dat ons onderzoek zich beperkte tot video en film in een context van en in relatie tot beeldende kunsten.

Er is ook sprake van interdisciplinariteit met andere media, in die zin dat veel kunstenaars van video gebruikmaakten om efemere kunstvormen, zoals performance, vast te leggen. We spraken met enkele kunstenaars voor wie het louter om registratie ging, en zelfs iemand die video gebruikte als voorbereidende schets voor een performance. Voor velen was het eigenlijk meer een voetnoot in hun oeuvre. Voor anderen was het echt een nieuw medium, dat ze zich eigen wilden maken. In de tentoonstelling kozen we ervoor om enkel Belgische kunstenaars te tonen. De meeste geselecteerde werken van onder meer Jacques Charlier en Groupe CAP zijn ook toen al erkend om hun artistieke kwaliteit en veel getoond. Van Lili Dujourie opteerden we bijvoorbeeld voor een werk dat doorheen de jaren minder vertoond is.

Videomanifestatie Propositions d’artistes pour un circuit fermé de télévision, Andrée Blavier, 1971, archief Yellow Now, foto Guy Jungblut

TB: Flor Bex speelde een voortrekkersrol in de hele opmars, maar hij was zelf ook kunstenaar, bleek achteraf. In de tentoonstelling zijn ook werken van hem te zien.

DD: Onder het pseudoniem Hubert Van Es was Bex inderdaad actief als kunstenaar. Ook in andere media, hoor. Ook voor hem was video iets om mee te experimenteren binnen een groter oeuvre. Pas toen hij een punt achter zijn kunstenaarspraktijk besloot te zetten, maakte hij zichzelf bekend. Dat werd hem niet in dank afgenomen: vanuit het ICC en zijn andere activiteiten had hij een bevoorrechte positie, of zo vonden toch enkele kunstenaars. Hij is hiervan nochtans niet het enige voorbeeld. Fernand Spillemaeckers van galerie MTL maakte bijvoorbeeld werk onder de schuilnaam Leo Jozefstein.

TB: Slechts enkele organisaties beschikten over nieuwe camera’s, die kunstenaars dan konden huren. Er lijkt een grote mate van samenwerking en uitwisseling te zijn geweest. Is dat eigen aan de periode, of aan het medium?

DD: Er ontstaan enkele belangrijke polen rondom plekken en organisaties waar productiemiddelen te vinden zijn. Het ICC in Antwerpen beschikte over een aantal camera’s die ze uitleenden, en ook rondom het RTC, de televisiezender in Luik, ontstond een kring kunstenaars die met video begon te experimenteren. Toch bleek ook bijvoorbeeld New Reform Gallery in Aalst een rol te spelen: daar werd veel video geprogrammeerd en samengewerkt met een lokaal elektronicabedrijf voor de huur van materiaal. Het was plantrekkerij, roeien met de riemen die er waren. Dat zit zeker in de tijdsgeest ingebakken. Er was een veel minder uitgebreid subsidiesysteem en veel kunstenaars en organisaties waren louter op zichzelf aangewezen. Dat zorgde voor veel spontaniteit en samenwerking. Er werd minder tijd besteed aan de conceptualisering van projecten, veel dingen gebeurden gewoon. Eigenlijk zie je dat nu nog steeds, maar misschien zijn dat soort momenten minder zichtbaar. Opvallend: het is ook in de jaren 1970 dat de bevoegdheid cultuur voor het eerst opgesplitst werd tussen Vlaanderen en Wallonië. Er was toen meer interactie tussen onze twee landsdelen, iets dat later stilaan verdwijnt.

Postkaart Video? Vous avez dit video?, 1 februari 1979, archief M HKA/ICC, beeld Isabelle Arthuis

TB: In de jaren 1970 was het relatief nieuw om met bewegend beeld te werken. De eerste mobiele camera’s waren nog grote bakken die amper door één persoon bediend konden worden. Dat is inmiddels wel anders: iedereen beschikt over camera’s. Heeft het videomedium, net zoals fotografie, wat aan autonomie ingeboet? Staat de artistieke waarde ervan in vraag, nu iedereen (bij wijze van spreken) fotograaf en videomaker is?

DD: Video blijft een gewaardeerd kunstmedium. Hoe het gelegitimeerd is als kunstmedium staat zeker opnieuw feller ter discussie, maar in zowat elke groepstentoonstelling zie je toch videowerken opduiken. Tijdens de lockdown dacht ik even dat er een nieuwe bloeiperiode voor video aangebroken was. Ergens was er wel weer die utopische gedachte, het geloof dat we online een grote massa kunnen bereiken, ook buiten fysieke interactie om. Een revolutie werd het niet en dan denk ik vooral aan een artikel van Erika Balsom, die het belang van de collectieve filmervaring benadrukte.

In Argos blijven we zoeken naar vernieuwende manieren van presentatie en reflecteren over de vraag: ‘Wat houdt een individuele of collectieve kijkervaring in?’ Kunstenaar Aay Liparoto presenteert volgend jaar hun virtualrealityproject Small Acts of Violence bij Argos. Dat is een goed voorbeeld van een medium waarmee nu volop artistiek (en op andere manieren) geëxperimenteerd wordt en waar nog veel nieuwe mogelijkheden liggen.