Alles over kunst

Column | Kunst in Quarantaine

My Corona – 11 april

Jordi  Geirlant

Als Kleine Kunstcollectioneur schrijf ik elke dag dit rubriekje, zo lang de corona-quarantaine duurt. Trouwe lezers kennen het principe intussen al: omdat musea en galeries gesloten zijn, kunnen we geen kunst meer gaan kijken. Dus kijken we elke dag naar een ander werkje uit onze eigen Kleine Kunstcollectie. En omdat restaurants ook dicht zijn, moeten we alle dagen zelf eten maken. Dus laten we u mee genieten van onze goede, oude Vlaamse keuken.

Misschien had u het al gemerkt, maar gisteren heb ik een dagje overgeslagen, en wel hierom. Om redenen die niemand aangaan konden mijn eega en ik de avond voordien niet koken. En dus deden we voor het eerst iets wat we nog nooit hadden gedaan: een afhaal-Italiaan! Dat deden we niet bij een simpele pizzaboer, maar bij een brasseria waar we, toen corona alleen nog maar de naam van een bier was, geregeld gingen eten. Ik bestelde cannelloni con carne, mijn eega hield het bij een pizza quattro stagioni, en zoals dat gaat bij een brasseria: niet echt top, maar voedzaam en lekker.

En gisteren was het weer kliekjesdag. De ramp van de eerste kliekjesdag (24 maart) indachtig, beging ik niet opnieuw de stommiteit om alles op te warmen in de oven, integendeel: elk kliekje kreeg zijn eigen pot of pan en werd met liefde opnieuw opgewarmd, met boter, melk en/of kruiden.

Meer nog: ik maakte er een driegangenmenu van. Als antipasto: het restje macaroni met ham en kaas, gelardeerd op twee kleine bordjes en staande te consumeren in onze tuin, met een klein vorkje en een glaasje prosecco. Vervolgens: het restje wortelpuree-met-gehakt als tussengerecht, traag opgewarmd en geroerd. Ten slotte, als hoofdschotel: een ruime portie savooi (met extra veel boter) en gebakken spek. En kijk, onze koelkast heeft opnieuw ruimte voor nieuwe overschotjes.

In onze Kleine Kunstcollectie zitten ook foto’s. Over die van Bert Danckaert hadden we het al, vandaag is het de beurt aan Veronika Pot. In een vroeger leven was ze beeldhouwster: samen met haar toenmalige partner Els Dietvorst maakte ze onder meer grote, prachtige beelden in leem. Veronika en Els hadden toen een gigantisch atelier in een loods van een militair domein in Brasschaat: als je hen ging bezoeken moest je je identiteitskaart achterlaten bij de dienstdoende soldaat in het wachthuisje. En er liepen reeën rond.

Na de breuk pakte Veronika haar oude liefde op: video en vooral fotografie. Maar zij maakt nooit ‘normale’ foto’s: ze knutselt haar camera’s - al dan niet obscura -, kijkdozen en andere opname-apparaten zelf in elkaar en maakte foto’s van foto’s, kadreerde niet, liet het licht zijn ding doen, fotografeerde negatieven, legde beeld op beeld… Veronika ‘vangt’ beelden, maar hoe die er uit zullen zien, weet ze pas al ze zichzelf gevormd hebben. Haar thematiek draait onder meer rond, zoals ze het zelf zegt, ‘de utopie van Arcadië, waar ook de dood aanwezig is’. Zoals we nu ook een prachtige lente meemaken, met schone, blauwe lucht, ontluikend groen en bloeiende bloesems, terwijl er elke dag 3 à 400 mensen aan een dodelijk virus sterven.

We hebben twee werkjes van haar, waarin het paars en violet overheersen: ‘#3’ toont een gigantische brug op pijlers, ‘118’ een lange wasdraad met kleren in een onbestemde, duidelijk armere buurt. Dat paars en violet is het eerste wat we zien als we wakker worden in ons stulpje aan zee: het zet telkens een onbestemd verlangen naar zee, zon en blauwe lucht in gang.

Tot morgen.